Wanneer ik in mijn diepste rouwen, wanhopend in de nacht ga schouwen; ik zie de grote en de kleine beer. Gij echter, zijt er niet, o Heer. De handen die ik reeds had gevouwen, verstop ik in mijn zakken weer.
Wanneer ik in mijn diepste rouwen, wanhopend in de nacht ga schouwen; ik zie de grote en de kleine beer. Gij echter, zijt er niet, o Heer. De handen die ik reeds had gevouwen, verstop ik in mijn zakken weer.