De aanzienlijken verachten de mensen van geest, die niets hebben dan hun geest; de mensen van geest minachten de aanzienlijken, die niets hebben dan hun voornaamheid.
De aanzienlijken verachten de mensen van geest, die niets hebben dan hun geest; de mensen van geest minachten de aanzienlijken, die niets hebben dan hun voornaamheid.